29 juni 2010

Sociaal duurzame globalisering vereist ander paradigma dan liberaal globalisme

Eva Nieuwenhuys * in Civis Mundi van april 2008

‘There is enough in the world for everybody’s need, but there cannot be enough for everybody’s greed’.
(Mahatma Gandhi)

1. Grondslag liberaal globalisme
De huidige globalisering, zoals thans gepropageerd door westerse staten en door internationale economische instituties als de Wereldhandelsorganisatie, het IMF en de Wereldbank gaat gepaard met grote mondiale maatschappelijke problemen.1 Eén daarvan is het armoedevraagstuk waarvoor de internationale economische instituties een oplossing zeggen te kunnen bieden. Deze globaliseringsinstellingen wijzigden hun beleid ingrijpend de afgelopen twee decennia. De keynesiaanse oriëntatie waarin de nadruk lag op marktfalen en de rol van de overheid voor het creëeren van werkgelegenheid werd vervangen door een oriëntatie op basis van de ‘Washington Consensus’. Deze consensus tussen het IMF, de Wereldbank en het Amerikaanse Ministerie van Financiën benadrukt begrotingsdiscipline, privatisering en marktliberalisering.2 Alle heil wordt verwacht van vrije markten en een mondiaal stelsel van laissez-faire. Het globaliseringsbeleid is gebaseerd op een normatieve neo-liberale kapitalistische variant van het achttiende eeuwse verlichtingsdenken en op een daarmee samenhangend mensbeeld en samenlevingsmodel.

Deze variant, hierna het liberaal globalisme genoemd, beschouwt de mens als een vrij, autonoom, zelfredzaam, rationeel denkend en handelend, egoïstisch wezen dat zichzelf en zijn omgeving kan sturen en dat daarom zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen welzijn. De mens heeft in deze visie onbegrensde mogelijkheden en is met behulp van economische markten en wetenschappelijke en technologische vernieuwingen in staat zichzelf te bevrijden van de beperkingen die de schaarste aan natuurlijke hulpbronnen hem oplegt. Vrije markten, wetenschap en techniek zullen de mensheid vooruitgang in de zin van economische groei brengen. Daarom moeten overheden zich terugtrekken uit de samenleving en individuele burgers en bedrijven zoveel mogelijk vrij laten. Als alle landen een vrije markt invoeren zullen economische, politieke, sociale en culturele verschillen verdwijnen. Er zullen wereldwijd vrije individuen zijn die op basis van een vrije markteconomie, een neoliberale politiek en de moraal van de markt en het eigen belang transacties aangaan met elkaar. Uiteindelijk zal een vreedzame, homogene, universele democratisch kapitalistische wereldorde ontstaan gebaseerd op Anglo-Amerikaanse normen en waarden als individuele vrijheid en vrijheid van eigendom en contract waarbinnen menselijk welzijn toeneemt en wereldhandel, financieel verkeer en grensoverschrijdende investeringen vrij zijn.3

2. Nieuw paradigma nodig
Critici van de wijze waarop de huidige globalisering plaatsvindt menen dat het liberaal globalisme helemaal niet zal leiden tot de oplossing van het armoedevraagstuk. Zo verscheen in februari 2004 een rapport van de wereldcommissie voor de sociale dimensie van globalisering, dat stelt dat het huidige globaliseringsproces dient te worden veranderd omdat het ondemocratisch is en de armen benadeelt. 4 Ook voormalig wereldbankpresident Wolfensohn heeft erop gewezen dat, door de huidige scheve machtsverhoudingen in de wereld, armoedebestrijding van de politieke agenda verdwenen is. Uit cijfers van de Wereldbank blijkt dat de huidige wereld zozeer uit balans is dat twintig procent van de mensen woonachtig in de ongeveer dertig rijke landen, vijfentachtig procent van de geproduceerde goederen en diensten consumeren. Dat wil zeggen dat tachtig procent van de mensen wereldwijd slechts vijftien procent van die goederen en diensten consumeren. De helft van de wereldbevolking – bijna drie miljard mensen– leeft van minder dan twee dollar per dag en ongeveer 1,2 miljard mensen leven in extreme armoede van minder dan één dollar per dag.

Het hiervoor geschetste onevenwichtige patroon van productie en consumptie is, zoals ethici als Pogge5 en anderen terecht stellen, moreel onaanvaardbaar. Pogge vraagt zich af hoe het mogelijk is dat wereldwijde armoede kan blijven voortbestaan ondanks economische groei, technologische vooruitgang en het verlichtingsdenken dat ten grondslag ligt aan de westerse beschaving. 6 Samen met andere politieke en filosofische denkers zoals Barber,7 Bello,8 Gray 9, Hertz 10, Klein11, Rischard 12, Safranski,13 Sen14, Singer15 , Stiglitz16 en Van der Wal17 meent hij dat de armoedeproblematiek inherent is aan de huidige globalisering die veel te eenzijdig gebaseerd is op een neoliberale grondslag. Want, zo stellen zij onder meer, door het mensbeeld dat het liberaal globalisme hanteert definieert dit denkmodel begrippen als sociale rechtvaardigheid, vrijheid, democratie en ontwikkeling en vooruitgang veel te eng. Dit heeft tot gevolg dat dit denkkader leidt tot globalisering van de economie, maar niet tot globalisering van welvaart, vrijheid, democratie, milieubesef en moraal. Een ethisch en sociaal verantwoorde globalisering kan evenwel niet uitsluitend op economische waarden worden gebaseerd maar moet voortbouwen op ethische en duurzaamheidswaarden als respect voor het menselijk leven, voor de natuur met haar flora en fauna, voor rechtvaardigheid en het recht op ontwikkeling.18 Om tot sociaal duurzame globalisering te komen is een nieuw paradigma nodig, gericht op omvangrijker doelen dan economische groei en gebaseerd op een meer dimensionaal mensbeeld en op een andere invulling van de begrippen vrijheid, sociale rechtvaardigheid, democratie, cultuur en moraal.

3. Neoliberaal mensbeeld ter discussie
Het liberaal globalisme ziet de mens, zoals gezegd, als een vrij, rationeel denkend en handelend egoïstisch wezen dat zichzelf en zijn omgeving kan sturen. De mens is een homo economicus met eindeloze mogelijkheden tot zelfontplooiing en als zodanig gericht op zoveel mogelijk welzijn in de zin van materiële welvaart. Om dit doel te bereiken behartigt de mens het eigen belang en maakt alles aan dit eigenbelang ondergeschikt. Hij beziet de natuur, de dieren en de medemens op hun nuttigheid ter bevrediging van eigen onbevredigbare, want oneindige, wensen en behoeften. Tegelijkertijd is de mens slim genoeg om, als dit economisch rendabel is, uit weloverwogen eigenbelang rekening te houden met anderen en met de natuur.

Critici verwerpen de gedachte van de autonome, vrije mens met onbegrensde mogelijkheden. Safranski bijvoorbeeld meent dat daarmee geen rekening gehouden wordt met de menselijke maat. Hij ziet, evenals Gray, de mens namelijk als een beperkt en kwetsbaar wezen dat zich uit zelfbescherming grenzen moet stellen en zich beter thuis voelt in een kleiner samenlevingsverband dan in dat van de rond 1960 door McLuhan voorspelde Global Village19. De zogenaamde individuele keuzevrijheid van de mens is een illusie. De mens heeft net zoveel keuzevrijheid als de neushoorn of de reuze schildpad. Hij bepaalt immers niet zelf in welk milieu hij geboren wordt, in welk land en in welke tijd terwijl deze omstandigheden toch zeer bepalend zijn voor de mate van vrijheid die mensen hebben. Feit is ook dat het maken van vrije rationele keuzen beperkt wordt bij onvoldoende informatie20. Als er sprake is van asymmetrische informatie kan de goed geïnformeerde partij de slecht geïnformeerde manipuleren en op die manier zichzelf bevoordelen.

Sen plaatst eveneens kanttekeningen bij de keuzevrijheid van mensen. Door eenzijdig de nadruk te leggen op formele vrijheid in de zin van een overheidsvrije sfeer draagt het neoliberalisme ertoe bij dat miljoenen armen op de wereld zijn uitgesloten van sociale participatie en daardoor beperkt worden in hun mogelijkheden zichzelf en hun sociale omgeving te sturen. De mens is niet alleen een vrij wezen en een egoïstische homo economicus met onbevredigbare behoeften, maar ook een moreel en een sociaal wezen, een homo politicus. Deze mens is bereid rekening te houden met de belangen van anderen en van de natuur omdat hij zich daarbij betrokken voelt en omdat hij deel uitmaakt van de sociale omgeving en van de natuur en daaraan een deel van zijn identiteit ontleent. Ten behoeve van een duurzame, ethisch verantwoorde, veilige en stabiele samenleving willen mensen best een evenredig deel van hun individuele formele en materiële vrijheid afstaan.

4. Sociale rechtvaardigheid als balans tussen bescherming van eigendomsrechten en mogelijkheden tot sociale participatie
Het liberale concept van globalisme bevordert de werking van de vrije markt in het belang van de economische groei. Maar in een samenleving die pretendeert rechtvaardig te willen zijn moet menselijk welzijn centraal staan en niet het geld. Economische groei en geld vertegenwoordigen geen waarde in zichzelf. Hun waarde ligt in de bijdrage die zij kunnen leveren aan de verhoging van dat menselijk welzijn. Een sociaal rechtvaardige economie zou gericht moeten zijn op het optimale gebruik van hulpbronnen ter bevrediging van menselijke behoeften.

Het liberaalglobalisme houdt zich echter niet bezig met de verdeling van economische groei met het oog op de bevrediging van menselijke behoeften. Het gaat er vooral om dat er geen inbreuk gemaakt wordt op de klassieke vrijheidsrechten en dat er sprake is van ongehinderd gebruik van het eigendomsrecht en het recht op contractsvrijheid. En omdat het ervan uitgaat dat menselijk welzijn bepaald wordt door het niveau van materiële welvaart legitimeert het een vorm van overconsumptie die zich weerspiegelt in een onevenwichtig mondiaal patroon van productie en consumptie. Ethici wijzen erop dat je in dit model een morele plicht hebt tot consumeren. Zij vinden deze plicht pervers en roepen op tot consuminderen, bescheidenheid en zelfbeperking21. Een uitvloeisel van dit model is ook dat individuen en bedrijven uitsluitend naar de private kosten van hun transacties kijken en de externe kosten negeren. Als winning van grondstoffen of productie van industriële goederen ten koste gaan van de natuur en de menselijke waardigheid van individuen betreft dit een verlies aan publieke goederen dat niet wordt gecompenseerd. Eigenaren en aandeelhouders maken in dat geval private winsten ten koste van publieke middelen. Dit is een vorm van zelfverrijking ten koste van mensen en milieu die moreel volstrekt onaanvaardbaar is.

Sen, Pogge en Buitenweg22 bepleiten daarom een ander begrip van sociale rechtvaardigheid waarin de materiële vrijheid centraal staat evenals de verdeling van de welvaart. Een stelsel dat niet voorziet in de fundamentele levensbehoeften van mensen op het gebied van voeding, kleding, huisvesting, scholing, informatie, gezondheidszorg, toegang tot schoon drinkwater, energie, vervoer en een gezonde leefomgeving sluit mensen in feite uit van het gebruik van klassieke vrijheidsrechten en sociale participatie en daarmee van de mogelijkheden zelfredzaam te zijn en greep te krijgen op het eigen lot.

5. Democratie als stelsel van samenwerking en maatschappelijke betrokkenheid i.p.v. ‘survival of the fittests’
Het liberaal globalisme beschouwt de democratie als een stelsel waarin vrije wezens met elkaar een denkbeeldig sociaal contract sluiten waarin ze een deel van hun individuele soevereiniteit overdragen aan een door hen gekozen volksvertegenwoordigend orgaan. Dit orgaan dient namens hen en voor hen wetten uit te vaardigen die hen zoveel mogelijk vrijheid laten en die een sociale orde tot stand brengen waarin de markt mensen in staat stelt elkaar te beconcurreren teneinde zoveel mogelijk materiële welvaart voor zichzelf te verwerven. In dit denkmodel functioneert de markt optimaal indien een minimum aan regels wordt nageleefd. Overeenkomsten moeten worden nagekomen, eigendomsrechten moeten worden gerespecteerd, de waarheid moet worden verteld en de keuzevrijheid en de daarmee gepaard gaande eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid moeten worden geëerbiedigd. Overheden moeten toezien op het voorkomen van begrotingstekorten, fiscale en monetaire stabiliteit, de bescherming van eigendomsrechten en op de naleving van contracten. Voor het overige hebben zij voornamelijk negatieve plichten, dat wil zeggen plichten zich te onthouden van inbreuken op de marktwerking.

In de bevrediging van elementaire basisbehoeften moet de private markt voorzien op basis van prijzen die worden bepaald door de markt en niet door politieke of sociale factoren. Op het gebied van economische, sociale, culturele en duurzaamheidsrechten voor toekomstige generaties moet dan ook zo weinig mogelijk regelgeving zijn evenals op het gebied van de arbeidsmarkt, de vestiging van ondernemingen etc.. Individuen moeten zélf streven naar materiële welvaart en zich als kritische mondige consumenten opstellen. Consumenten hebben de maatschappelijke plicht via hun koopgedrag ondernemingen aan te zetten tot sociaal, ethisch, en ecologisch verantwoord gedrag. Ondernemingen moeten streven naar winstmaximalisatie en als ze onder druk van het reputatiemechanisme en de (internationale) burgerlijke samenleving maatschappelijk verantwoord willen ondernemen moeten ze dit alleen doen als het economisch rendabel is en dus op basis van vrijwilligheid en private gedragscodes.

Critici wijzen erop dat de visie van het liberaal globalisme neerkomt op de privatisering van politieke rechten. Private, westerse consumenten worden immers verantwoordelijk gesteld voor de verbetering van de wereld en het uitdragen van humanistische waarden. Maar deze altruïstische eis aan de private consument valt slecht te rijmen met het op eigenbelang gerichte mensbeeld van het liberaal globalisme. Hij past wel bij een mensbeeld waarin de mens wordt gezien als een op betrokkenheid gericht wezen maar in dat geval duidt deze visie op een overschatting van de mogelijkheden van individuele consumenten. Want ten eerste hebben consumenten helemaal geen invloed op bedrijven die produceren voor grote industrieën zoals de baggerindustrie en de scheepvaart.23 En ten tweede is hun invloed op de productieomstandigheden slechts beperkt. 24 Zij moeten zich een oordeel vormen over de productieomstandigheden op basis van ethische codes en keurmerken die het bedrijfsleven in het leven heeft geroepen. Maar het ontbreekt consumenten aan mogelijkheden tot controle op de naleving van gedragscodes en de betrouwbaarheid van keurmerken waardoor deze absoluut geen garantie bieden voor maatschappelijk verantwoord gedrag van ondernemingen.25

Mensenrechten en milieubehoud behoren tot het publieke domein. De bescherming daarvan moet dan ook niet door consumenten maar door burgers worden afgedwongen. Zij moeten hun wil tot een ethische maatschappelijke orde kenbaar maken aan hun politici in plaats van aan het bedrijfsleven. Politici dienen dan in vertegenwoordigende organen wetten uit te vaardigen die een sociale orde tot stand brengen waarbinnen mensen en markten kunnen functioneren op basis van vrijheid, gelijkwaardigheid, wederzijds respect, samenwerking en maatschappelijke betrokkenheid.

6. Naar een andere wereldorde
De wereldorde wordt in het liberaal globalisme beschouwd als een stelsel van soevereine staten die uit vrije wil en uit eigenbelang tot internationale samenwerking kunnen besluiten op door hen vrijwillig aanvaarde voorwaarden. IMF, Wereldbank en WTO stellen dat staten uit eigen belang ook op globaal niveau de markt zoveel mogelijk haar gang moeten laten gaan en dat ze zo snel mogelijk en onder gelijke voorwaarden moeten integreren in de wereldeconomie. Alle landen kunnen eenzelfde beleid voeren door de vrije markt in te stellen en op die manier de internationale markt te bevrijden van nationale politieke en sociale beperkingen. Regels hoeven niet speciaal te worden afgestemd op de landen waarbinnen ze moeten functioneren. Door de vrijmaking van handel, investeringen en financieel verkeer kunnen landen met elkaar concurreren op de internationale markt. Op een vrije wereldmarkt kan internationaal kapitaal zo lucratief mogelijk worden aangewend en kunnen industriële productie en nieuwe technologieën zich wereldwijd verspreiden. De markt zorgt zelf voor stabiliteit en mochten zich toch onevenwichtigheden voordoen dan zorgt de internationale burgerlijke samenleving er in deze visie wel voor dat het internationale bedrijfsleven zich op basis van het reputatiemechanisme en het eigenbelang aanpast. Om optimaal te kunnen concurreren moeten staten hun samenlevingen harmoniseren en in overeenstemming brengen met het als superieur beschouwde model van de liberale democratische rechtsstaat volgens Amerikaans model. Uiteindelijk zal dan een op de ‘rede’ gebaseerde universele wereldorde tot stand komen waarbinnen wereldhandel en financieel verkeer vrij zijn evenals grensoverschrijdende investeringen. Deze wereldorde zal vooruitgang brengen en zoveel mogelijk welvaart voor zoveel mogelijk mensen.

Critici bestrijden de visie dat staten uit vrije wil en uit eigenbelang tot internationale samenwerking kunnen besluiten op door hen vrijwillig aanvaarde voorwaarden. Staten zijn in formeel opzicht weliswaar gelijk maar in materieel opzicht niet. Materiële ongelijkheden en grensoverschrijdende problemen beperken de soevereiniteit en het zelfsturend vermogen van staten en maken ze wederzijds afhankelijk van elkaar. Het armoedevraagstuk, het milieuvraagstuk, het internationaal terrorisme, het toenemen van etnische en religieuze conflicten in falende staten etc. zijn stuk voor stuk mondiale verschrikkingen die alleen kunnen worden opgelost als staten bereid zijn tot multilaterale samenwerking en tot overleg op basis van gelijkwaardigheid. De wereldorde bestaat dan ook in feite uit wederzijds afhankelijke gebieden die gemeenschappelijke belangen kunnen hebben.

Maar in de praktijk behartigen de westerse landen, de Verenigde Staten en de landen van de Europese Unie in mondiale economische instituties vaak unilateraal hun eigen (supra)nationale belangen en die van hun burgers en bedrijven. Ontwikkelingslanden hebben geen of onvoldoende inbreng in de tot standkoming van het mondiale economische beleid van IMF, Wereldbank en WTO waardoor met hun belangen en met die van hun burgers en bedrijven geen rekening wordt gehouden. Stiglitz wijst er daarenboven op dat het mondiale beleid met name wordt gevormd ten behoeve van handels- en financiële belangen in de westerse wereld en dat er geen of onvoldoende aandacht is voor sociale, ethische en ecologische belangen wereldwijd.

Het uitgangspunt van het liberaal globalisme dat de mondiale samenleving gestuurd wordt door vrije markten is dan ook een fictie. De Verenigde Staten en de Europese Unie prediken vrije markten maar blijven hun landbouwsector subsidiëren en houden hun grenzen gesloten voor de voornaamste exportproducten van veel ontwikkelingslanden zoals katoen en suiker. En landen zijn ook niet vrij om al dan niet een lening van het IMF aan te vragen of om al dan niet tot de WTO toe te treden. In de praktijk kunnen landen niet buiten de wereldmarkt functioneren. Maar door de materiële ongelijkheid van landen bepalen de rijke landen de voorwaarden waaronder die landen toe mogen treden en die voorwaarden zijn ook nog eens zeer nadelig voor hen. Zo heeft de onder invloed van het IMF tot stand gebrachte deregulering van kapitaalmarkten bijvoorbeeld, door de uitstroom van speculatief flitskapitaal, gezorgd voor ernstige financiële crises en een verzwakt bankwezen in Azië en Latijns Amerika.26  Binnen de Wereldhandelsorganisatie wordt het beleid weliswaar bepaald in wereldwijd overleg tussen de ministers van handel maar de rijke westerse landen zijn verreweg in het voordeel in het wereldwijde handelsoverleg. Zij beschikken over meer informatie, meer geld, meer technische en juridische bijstand en meer politieke en economische macht.27 Stiglitz vergelijkt het handelsstelsel van de WTO dan ook niet ten onrechte met het negentiende eeuwse stelsel van ongelijke verdragen dat China dwong tot handels en territoriale concessies.

Geconstateerd kan worden dat de huidige globalisering wordt gestuurd door westerse transnationale ondernemingen die wereldwijd technologie, kapitaal, goederen en diensten verspreiden. Markten, transnationale ondernemingen en financiële instellingen staan boven de invloed van vele nationale regeringen terwijl er ook geen mondiale publieke, democratische instituties zijn die invloed op ze uit kunnen oefenen. Er bestaat geen dwingende internationale regelgeving op het gebied van werkgelegenheid, veiligheid, gezondheid en milieubehoud. Markten, transnationale ondernemingen en financiële instellingen kunnen vrijelijk hun gang gaan op het internationale veld. Hun beleid is niet gericht op het behartigen van de belangen van de armen en de ontwikkelingslanden, terwijl die ook onvoldoende stem hebben in de tot standkoming van dat beleid.

In het debat over armoedebestrijding en ontwikkeling is de nadruk eenzijdig komen te liggen op interne factoren die daarvoor een belemmering vormen terwijl de externe factoren minstens zo belemmerend kunnen werken. Een sociaal duurzame wereld kan niet uitsluitend worden gestuurd door economie en techniek maar moet ook door politiek en samenleving worden gestuurd. Maar terwijl de economie globaliseert blijven sociale en politieke instituties lokaal, nationaal of regionaal. Bestaande globale instituties zijn ondemocratische economische instituties die geen herverdeling tot stand brengen tussen landen en binnen landen. Het verstoorde evenwicht tussen economie en samenleving ondermijnt de sociale rechtvaardigheid.

Mondiale politieke en sociale instituties als de VN en de Internationale Arbeidsorganisatie hebben heel andere opvattingen over de wijze waarop de globalisering vorm zou moeten krijgen. Tot nog toe spelen deze instituties slechts een marginale rol in het globaliseringsproces. Dat zou moeten veranderen. Bovendien zouden het IMF, de Wereldbank en de WTO zodanig moeten worden hervormd dat alle betrokken landen inspraak hebben over het beleid waarvan ze de gevolgen ondervinden. Tevens kunnen dan aan ontwikkelingslanden alternatieve ontwikkelingsstrategieën worden geboden die aansluiten bij hun specifieke omstandigheden.28 Terecht merkt Graafland op dat globaliseren en globaliseren twee is en dat globalisering waarbij het belang van de armste landen voorop staat op een heel ander wijze plaats moet vinden dat globalisering waarbij het belang van de rijke landen voorop staat.29

7. Eenduidig moreel superieur westers beschavingsmodel ter discussie
Het liberaal globalisme gaat uit van de morele superioriteit van het neoliberale westers beschavingsmodel. Belangrijke, uit de Verlichting voortvloeiende normen en waarden zoals democratie, mensenrechten, rechtsstaat en kapitalisme vertegenwoordigen in deze gedachtegang vastomlijnde universele begrippen die wereldwijd zouden moeten gelden. De achterliggende gedachte is dat deze normen en waarden universeel zijn omdat ze inherent zijn aan het menszijn. Maar omdat het liberaal globalisme een ééndimensionaal mensbeeld hanteert geeft het ook een zeer beperkte en eenduidige invulling aan deze normen en waarden. Sen en Buitenweg die een meerdimensionaal mensbeeld hanteren, laten zien hoe de begrippen mensenrechten en democratie een andere invulling horen te krijgen dan de ‘enge’ invulling van formele vrijheid en burger- en politieke rechten. Op basis van gedeelde universele politieke en sociale waarden en beginselen die ten grondslag liggen aan de verklaringen en verdragen van het multilaterale VN systeem moeten democratie en mensenrechten veel ruimer worden uitgelegd.

Maar behalve dat het liberaal globalisme fundamentele begrippen veel te eng interpreteert houdt het denkmodel ook geen rekening met het feit dat de betekenis en het gebruik van begrippen verandert al naar gelang de sociale context. De Swaan30 en Ter Borg31 wijzen erop dat consumenten van massa producten bijvoorbeeld aan deze producten binnen de eigen lokale context nieuwe toepassingen, interpretaties en betekenissen toekennen. Ook begrippen als vrijheid, democratie en modernisering krijgen pas betekenis binnen hun lokale context. Gray en Stiglitz onderscheiden bijvoorbeeld verschillende vormen van kapitalisme zoals het Anglo-Amerikaanse laissez faire kapitalisme met de nadruk op individuele vrijheid en zelfredzaamheid, het west-europese Rijnland model met de nadruk op samenwerking en overleg, de autoritaire vormen van kapitalisme in de niet-westerse kapitalistische stelsels in Azië en Latijns Amerika, het netwerk kapitalisme in Japan en het wildwest kapitalisme in Centraal- en Oost-Europa. Al deze vormen van kapitalisme behoren tot een mondiale cultuur van gebruiken met betrekking tot transacties op de markt. Een mondiale cultuur is dan ook niet een eenduidig model van ‘de’ westerse cultuur dat door westerse landen wereldwijd kan worden opgelegd aan niet westerse landen. Nationale en lokale westerse en niet westerse culturen zijn door hun verweven raken met transnationale of globale netwerken zelf voortdurend aan veranderingen onderhevig.

8. De moraal als positieve betrokkenheid bij de samenleving en de ander
Het liberaal globalisme is gebaseerd op de moraal van het eigenbelang en de markt. Omdat in deze visie de markt optimaal functioneert als mensen hun afspraken nakomen, de waarheid vertellen en elkaars vrijheidsrechten en eigendomsrechten eerbiedigen dient de mens deze morele regels na te leven. Voor het overige heeft de mens geen positieve verplichtingen tot samenwerking en betrokkenheid op de medemens en op de natuur. Ieder mens wordt geacht zelfredzaam te zijn en de mens moet het aan de markt overlaten om voor coördinatie te zorgen en voor het voortbrengen van zoveel mogelijk welvaart voor zoveel mogelijk mensen.

Zoals uit het huidige onduurzame en onevenwichtige patroon van productie en consumptie blijkt is de moraal van de markt en het eigenbelang veel te beperkt om een ethisch verantwoorde sociale orde tot stand te brengen. In de eerste plaats gaat deze moraal ervan uit dat menselijk welzijn identiek is aan materiële welvaart en houdt zo geen rekening met het welzijn dat mensen ontlenen aan vriendschappen en contacten met andere mensen en dieren en aan de schoonheid van landschappen, rivieren, zeeën, planten en bloemen. Ze verleent de ander en de natuur slechts instrumentele waarde en geen intrinsieke waarde in de zin van betekenis en waarde in zichzelf. Bovendien is de vooronderstelde zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van mensen een fictie, te meer daar de moraal van de markt in geen enkel opzicht rekening houdt met de verdeling van de welvaart en mensen en landen uitsluit. Mensen kunnen positieve hulp en betrokkenheid nodig hebben omdat ze geen toegang hebben tot de markt vanwege hun leeftijd of gezondheid of omdat ze niet over de eigendomsrechten, vrijheidsrechten, bekwaamheden en vaardigheden beschikken die nodig zijn voor markttransacties. Een ethisch verantwoordde samenleving zal daarom op een moraal gebaseerd moeten zijn die niet alleen negatieve verplichtingen behelst maar ook positieve.

Het rapport van de wereldcommissie voor de sociale dimensie van globalisering stelt terecht dat de huidige globalisering zich in een ethisch vacuüm voltrekt waarin de houding van ‘the winner takes all’ de sociale cohesie in gemeenschappen en samenlevingen ondermijnt.32 Want, zo stelt het rapport verder, in de huidige interdependente wereld vormen armoede en onderdrukking een bedreiging voor welvaart en stabiliteit overal ter wereld. Het rapport stelt dan ook voor de ethische basis van het globaliseringsproces te versterken op een zodanige wijze dat het ook gedeelde universele waarden en mensenrechten omvat die kunnen worden afgeleid uit de verklaringen en verdragen van het multilaterale VN systeem. Uit deze meeromvattende ethische basis vloeien morele regels voort die landen, organisaties, bedrijven en individuen respect voor mensenrechten, menselijke waardigheid, eigendomsrechten, sociale rechtvaardigheid en de natuur voorschrijven alsmede solidariteit en betrokkenheid op medemens en samenleving en respect voor diversiteit van culturen en religies.

9. Conclusie
Wereldwijde armoede op zeer grote schaal is één van de grootste sociale verschrikkingen van deze tijd. Maar er is ook sprake van economische en technologische vooruitgang. Economie en technologie kunnen worden aangewend om het proces van globalisering op humane wijze vorm te geven. Op basis van het paradigma van het liberaal globalisme en de daarin gehanteerde vereenvoudigde begrippen zal dit echter niet gebeuren. Voor sociaal duurzame globalisering is een ander paradigma vereist, een paradigma dat niet alleen op economische waarden is gebaseerd maar op sociale, ethische, culturele en ecologische waarden die inherent zijn aan de meerdimensionale mens. Deze waarden zijn daarmee universeel maar ook intercultureel en al naar gelang van de sociale context waarbinnen ze moeten functioneren verschillend vorm te geven en aan verandering onderhevig. Deze waarden kunnen worden afgeleid uit universele instrumenten als het Handvest van de VN, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de daaruit voortvloeiende verdragen, de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake Fundamentele Beginselen en Rechten op het gebied van Werk en de VN Millenium Verklaring en uit uitingen van filosofie en wetenschap, literatuur, kunst en cultuur.

Voor wetenschappers en filosofen, kunstenaars en schrijvers, ondernemers, organisaties, politici en individuele burgers ligt er een grote, creatieve en noodzakelijke taak. Willen zij, bij de uitvoering daarvan, van vooruitgang en beschaving kunnen blijven spreken dan moeten zij in hun publieke debatten de maatschappelijke werkelijkheid opvatten als een complexe en genuanceerde aangelegenheid en niet als een eenduidig, vereenvoudigd concept dat is terug te brengen tot zwart wit tegenstellingen. Onverdraagzaamheid, de overtuiging van het eigen gelijk en het najagen van eigenbelang gaan nu eenmaal moeilijk samen met de mogelijkheden tot vrijheid, redelijkheid en dialoog die nodig zijn bij het zoeken naar alternatieven voor de huidige vorm van globalisering. En alternatieven zijn broodnodig. Het huidige ééndimensionale, want eenzijdig economisch georiënteerde, globalisme zal moeten worden omgevormd tot een meerdimensionaal model waarin de mens en zijn gelijkwaardigheid centraal staat.

*Dr. E.C. Nieuwenhuys is als universitair docent verbonden aan het Departement Metajuridica van de Juridische Faculteit van de Universiteit Leiden en als fellow binnen het thema Sociale Cohesie en Globalisering aan het E.M. Meijers Instituut voor Rechtswetenschappelijk Onderzoek.
1 Zie voor een overzicht van de meest nijpende wereldproblemen J.F. Rischard, High Noon-Twenty Global Problems, Twenty Years to Solve Them (Basic Books-New York 2002).
2 Zie over de wijzigingen in het beleid van mondiale economische instituties J. Stiglitz,Perverse Globalisering (het Spectrum-Utrecht 2002).
3 Zie hierover F. Fukuyama, The End of History and the Last Man, (Penguin Books-London 1992).
4 Het rapport ‘A Fair Globalization-Creating opportunities for all” van the World Commission on the Social Dimension of Globalization is te vinden op http://www.ilo.org/public/english/wcsdg/index.htm
5 T.Pogge, World Poverty and Human Rights, (Polity Press-Cambridge 2002).
6 T.Pogge, supra, p. 3.
7 B.R. Barber, Jihad versus Mc World, (Ballantine Books-New York 1996); B.R. Barber, Het rijk van de angst (Ambo/Manteau-Amsterdam 2003).
8 W. Bello, Deglobalization, Ideas for a New Economy (Zed Books-NewYork 2002).
9 J. Gray, False dawn, delusions of global capitalism (Granta Books-London 1998); J. Gray, Straw dogs (Granta Books-London 2002); J. Gray, Al-Qaida en de moderne tijd (Ambo-Amsterdam 2003).
10 N. Hertz, De stille overname, (Uitgeverij Contact-Amsterdam 2002).
11 N. Klein, No logo (Picador-New York 1999).
12 J.F. Rischard, supra noot 1.
13 R. Safranski, Hoeveel globalisering verdraagt de mens? (Uitgeverij Atlas-Amsterdam/Antwerpen 2003).
14 Amartya Sen, Vrijheid is vooruitgang (Uitgeverij Contact-Amsterdam 2000).
15 P. Singer, One World, the ethics of globalization (Yale University Press-London 2002).
16 J. Stiglitz, supra noot 2.
17 G.A. van der Wal, ‘Moderniteit en duurzaamheid, een problematische relatie’, in: Civis Mundi, 41e jaargang, juli 2002 nr 3, p. 137-149.
18 Zie hierover ook N.J. Schrijver, ‘De verankering en betekenis van duurzame ontwikkeling in het internationale recht’ in: N.J. Schrijver en E. Hey, Volkenrecht en duurzame ontwikkeling (Preadvies van de NVIR, TMC Asser Press-Den Haag 2003).
19 Zie over de ‘Global Village’ J. Heilbron and N. Wilterdink (ed.), Mondialisering (Amsterdams Sociologisch Tijdschrift/Wolters-Noordhoff-Groningen 1995), p. 7-8.
20 Zie J. Graafland, ‘Internationale marktwerking en armoede’ in: Globalisering, Wijsgerig perspectief, jaargang 43, 2003, nr. 3, p. 16-27
21 Zie o.a. M. de Geus, The end of over-consumption (International Books 2003).
22 R. Buitenweg, Recht op een menswaardig bestaan (Uitgeverij de Graaf-Utrecht 2001).
23 Zie hierover J. de Haan, ‘The Good, the Bad and the Business: IHC Caland in Birma’ in Civis Mundi, 41e jaargang, januari/februari 2002, p. 10-15.
24 Volgens de socioloog Ter Borg hebben mensen een fundamentele behoefte aan zingeving. In de moderne westerse samenleving is de economie de belangrijkste zingevende instantie geworden. Bedrijven komen tegemoet aan de behoeften van westerse consumenten tot zingeving, verbondenheid en nieuwe ervaringen door produkten op de markt te brengen met een ethisch, ecologisch, en sociaal verantwoord imago. Zie hierover M.B. ter Borg, Zineconomie (Scriptum-Schiedam 2003).
25 In februari 2003 presenteerde de accountant Chris Hibbit aan de Vrije Universiteit te Amsterdam zijn promotie onderzoek naar duizend maatschappelijke jaarverslagen van negentig Europese bedrijven. Uit dit onderzoek blijkt eveneens dat deze jaarverslagen weinig of geen concrete informatie geven en dat de invloed van milieubewegingen op de rapportages niet meetbaar is.
26 Voorstanders van de deregulering van internationale financiële markten weten de financiële crises in Latijns-Amerika en Azië aanvankelijk uitsluitend aan het door deze landen gevoerde macro-economisch beleid en aan de wijze waarop de banksector was georganiseerd in deze landen. Inmiddels is wel vrij algemeen aanvaard dat deze crises niet uitsluitend aan interne factoren kunnen worden toegeschreven maar ook te wijten zijn aan externe factoren zoals instabiliteiten die inherent zijn aan gedereguleerde internationale financiële markten.
27 Zie voor een beschrijving van de liberalisering van de handel J. Stiglitz, supra noot 2, p. 74-83.
28 Zie hierover T. Nierop, ‘Globalisering, internationale netwerken en de regionale paradox’, in: J. Heilbron en N. Wilterdink (ed.), supra noot 19, p. 36-61.
29 Zie J. Graafland, supra noot 20, p. 25-26.
30 Zie A. de Swaan, ‘De Sociologische studie van de transnationale samenleving in J. Heilbron and N. Wilterdink (ed.), supra noot 19, p. 18.
31 Zie M.B. ter Borg, supra noot 24.
32 Het rapport ‘A Fair Globalization-Creating opportunities for all” van the World Commission on the Social Dimension of Globalization zie supra noot 4.