16 februari 2024

Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt

Het rapport Gematigde Groei van de staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 roept bij Peter Blok, voorzitter van onze stichting, gemengde gevoelens op. Aan de ene kant is het verheugend dat bevolkingspolitiek uit de taboesfeer is gehaald, maar aan de andere kant heeft de commissie de mogelijke gevolgen van haar advies op langere termijn onvoldoende overzien.

Mijn reacties op het rapport van de staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 varieerden zoals aangegeven in de titel, van instemmend juichen tot ernstig pessimisme. Als eerste kreeg ik rode oortjes bij het lezen over onenigheid binnen de staatscommissie Muntendam, de voorloper van de huidige staatscommissie. Commissielid Jan Pen, beroemd econoom uit Groningen, vond begin jaren zeventig vijf miljoen inwoners het juiste aantal om naar te streven. Een ander lid, Jan Tinbergen, achtte tien miljoen inwoners genoeg. Tien miljoen! Als zijn opvolger heb ik enig idee wat Paul Gerbrands allemaal naar zijn hoofd geslingerd heeft gekregen nadat hij de Club van Tien Miljoen had opgericht, vaak uit linkse hoek. De eerste Nobelprijswinnaar voor Economie vond tien miljoen inwoners een nastrevenswaardig doel. En hij was een vooraanstaand lid van een linkse partij!

Eindelijk bevolkingspolitiek
Maar wat vindt de nieuwe staatscommissie? Wat geeft mij reden tot juichen? Welnu, de commissie is van mening dat de Nederlandse regering een bevolkingspolitiek hoort te voeren. Omdat deze politiek een langere looptijd heeft dan die tussen twee verkiezingen, geldt dat dus voor elke komende regering. Na 25 jaar Club van Tien miljoen en alweer vier jaar Stichting Overbevolking is dat een essentiële vooruitgang, een eclatante overwinning. Waarbij ik met nadruk wil zeggen dat ik niet beweer dat die vooruitgang en overwinning uitsluitend op ons conto geschreven zouden kunnen worden. Maar wat bevolkingspolitiek betreft: hulde voor de staatscommissie.

Beperkte horizon
Daarna maakte het juichen echter plaats voor droefenis. De onderbouwing van de hoofdconclusie, een beperkte groei naar 19 tot 20 miljoen inwoners in 2050, blijft deprimerend zwak. Er worden vrijwel uitsluitend economische argumenten aangedragen. Ecologische overwegingen worden nauwelijks genoemd, laat staan (mede) in overweging genomen.

Dat er nauwelijks demografische argumenten meespelen in deze keuze, vindt zijn oorzaak in het beperken van het demografisch perspectief tot 2050. Het perspectief tot dat jaar is grondig bestudeerd, toegegeven. Het rapport kan nog jaren mee als collegedictaat voor een eerstejaarscollege demografie. Zeker indien het diverse malen herhalen van zowat elke bewering achterwege gelaten zou worden. Echter, juist een staatscommissie Demografische ontwikkelingen, een commissie die slechts één maal per vijftig jaar bijeengeroepen wordt, had tenminste enige pagina’s moeten wijden aan het demografisch perspectief op langere termijn. Dit om te controleren wat het effect op langere termijn is van een aanbeveling tot 2050.

Consequenties op langere termijn
Beschouwen wij de langere termijn, dus tenminste deze eeuw, dan blijkt dat de door de staatscommissie aanbevolen ‘gematigde groei’ in zijn tegendeel verkeert. In 2050 zijn namelijk de demografische omstandigheden helaas exact gelijk aan die van nu, omdat in 2050 geen enkele van de huidige problemen is opgelost en omdat alle problemen met betrekking tot vergrijzing en immigratie nog exact gelijk zijn gebleven. Dit heeft dan wel weer het voordeel dat het rapport van een volgende staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2075, bijeen geroepen in 2049, letterlijk gelijk kan blijven aan het huidige rapport. De dan weer aanbevolen ‘gematigde groei ‘ zal resulteren in een toename met 1,5 miljoen inwoners in 2075, bovenop het door de huidige staatscommissie geadviseerde aantal van 19 à 20 miljoen. Dit proces herhaalt zich in 2075: nogmaals 1,5 miljoen inwoners erbij. In het jaar 2100 resulteert dus een bevolking van 22,5 miljoen inwoners. Dit kan op geen enkele wijze vallen onder het etiket ‘gematigde groei’. Ook niet in de ogen van de staatscommissie zelf, die op pagina 208 betoogt dat een sterke groei zal resulteren in ‘schaarste, hinder en ergernis’. Maar In feite heeft de staatscommissie met haar advies een permanente bevolkingsgroei aanbevolen.

Na krimp een stabiele bevolking
Wat zou het doel van een bevolkingspolitiek op langere termijn moeten zijn? Ons lijkt dat dit een stabiele bevolking hoort te zijn, een bevolking met geboorte en sterfte in evenwicht, anders gezegd, een bevolking die zichzelf reproduceert. Dit moet dan wel een bevolking zijn die zo groot is dat zij niet bijdraagt aan het overschrijden van het globale ecologische draagvermogen. Dit betekent dus aanvankelijk een streven naar bevolkingskrimp. Wanneer deze krimp genoeg effect heeft gehad, kan er een pro-natalistisch beleid gevolgd worden om het aantal geboorten gelijk te laten worden aan het aantal sterfgevallen, of zal men de krimp moeten stoppen met immigratie. Van een dergelijk perspectief geen spoor in het rapport van de staatscommissie. Concluderend moet derhalve gesteld worden dat de commissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de demografie.