7 augustus 2010

Duurzaamheid en bevolkingsproblematiek.

H. Lyklema in Civis Mundi van april 2008
Koppeling of ontkoppeling?
Is het te kort door de bocht om te stellen dat bevolkingsproblemen en duurzaamheid één op één gekoppeld zijn? Voor deze koppeling zijn duidelijke aanwijzingen. Kwalitatief is het een feit dat de ecologische problemen zoals we die nu ondervinden een antropogene oorsprong hebben. Daar is iedereen het wel over eens.

Ook het inzicht dat er een probleem ligt waar wat aan gedaan moet worden wint veld, in het ene land meer dan in het andere. Maar wat dan? We willen natuurlijk de huidige levensstandaard met zijn sociale en medische verworvenheden niet graag prijsgeven. De retorische vraag van de directe koppeling tussen deze verworvenheden en de ecologische prijs die ervoor betaald moet worden vereist daarom een kwantitatieve analyse. In dit artikel zal ik proberen daartoe een aanzet te geven. Mijn uitgangspunt zal zoveel mogelijk waardevrij zijn door me te baseren op natuurwetten van universele geldigheid en niet op hetgeen anderen hebben bedacht of gezegd. En ook niet op wat we graag zouden willen.

Wat is “echte duurzaamheid”?
Een serieuze definitie van het begrip duurzaamheid kun je niet aan democratische besluitvorming overlaten. Je hoeft er maar advertenties, krantenartikelen en radioberichten op na te slaan om te zien dat dit begrip zeer creatief, d.w.z. te pas en te onpas, gebruikt wordt. Het woord is een hype geworden. Je kunt duurzaam beleggen, koken, bouwen en reizen; noem maar op. Zelfs ben ik de antithetische combinatie “duurzame consumptiegoederen” tegengekomen. De reden voor dit veelvuldig wangebruik is natuurlijk dat het goed klinkt. Het suggereert dat je bewust bezig bent met het klimaat en dat de klant onbekommerd door kan gaan met consumeren, kopen of reizen. Duurzaam verpakte commercials dus. Ga je, geval voor geval, na wat het toevoegsel “duurzaam” betekent, dan kom je meestal wel tot de conclusie dat er ergens in het proces een stap zit die ecologisch verantwoord is, maar dat het totaal toch de milieubelasting verhoogt. Duurzaam bouwen, bijvoorbeeld, kan slaan op de degelijkheid van de gebruikte materialen, en/of op de energiezuinigheid van de geplande woningen. Maar als je de milieukosten van het maken van alle bouwmaterialen, het vervoer ervan, en dat van de werknemers bij elkaar optelt kan de balans niet gunstig meer zijn. En in elk geval betekent een blijvende woning een duurzame opoffering van areaal, een der ecologische grondstoffen. Duurzaam reizen betekent vaak dat je wat extra betaalt om de uitgestoten CO­2 te compenseren middels de aanplant van bomen in Afrika. Gelooft iemand dat werkelijk? Pas na enige tientallen jaren zijn die bomen groot genoeg om flink CO2 ­ te absorberen en wie staat dan klaar om ervoor te zorgen dat er geen Chinese maatschappij klaarstaat om dat bos om te hakken? Bovendien is CO2 uitstoot slechts één van de milieuproblemen. Om te vliegen wordt fossiele brandstof verbruikt, en om het vliegtuig te maken zijn delfstoffen en energie gebruikt; het grondtransport, voorafgaand aan de vlucht moet worden meegeteld, noem maar op.
Wat nodig is, is een definitie die niet is geënt op antropogene definities maar die uitgaat van het behouden van de kwaliteit van het ecosysteem. Ter onderscheid zal ik duurzaamheid die op zo’n definitie berust “echte” duurzaamheid noemen. Het ecosysteem waarin we leven en werken bezit een aantal ecologische voorraden, (ecogrondstoffen), waarvan wij gebruik maken, zoals droog en nat areaal, delfstoffen, fossiele energie, schoon water en schone lucht. Een econoom zal deze grondstoffen “productiemiddelen” noemen, maar voor een rasecoloog is dat een vloek omdat economische productie deze grondstoffen aan het milieu onttrekt. Zonne-energie reken ik niet tot deze categorie omdat die ruimschoots voorhanden is, zij het vaak niet in een vorm waarin we het kunnen gebruiken. De aanvoer van zonne-energie is echt duurzaam. Oude economieën liepen vrijwel geheel op zonne-energie en waren dus duurzaam. Een moderne economie mag je echt duurzaam noemen als hierdoor de voorraad ecogrondstoffen niet blijvend vermindert. Met andere woorden, als het natuurlijk regeneratievermogen, met eventuele inzet van zonne-energie, niet wordt aangetast.
Het is interessant om tegen deze achtergrond te refereren aan hetgeen het recente rapport van het RIVM “Nederland en een duurzame wereld” 1 over het begrip duurzaamheid zegt. In dat, overigens zeer lezenswaardige, rapport worden vijf duurzaamheids indicatoren genoemd en kort besproken, namelijk de Human Development Index, de Environmental Sustainability Index, de Environmental Performance Index, de Happy Planet Index en de Index voor Duurzame Samenleving. Deze hebben met elkaar gemeen dat ze allemaal iets zeggen over het welzijn van mensen, dat op één lijn gezet wordt met de duurzaamheid van het milieu. Het meest duidelijk komt deze zienswijze tot uitdrukking in de ppp (people, planet en profit) benaderingen. Tegen dit genre moet het bezwaar aangetekend worden dat de drie p’s ongelijkwaardig zijn. Zelfs als we de p van profit weglaten, moet nog gesteld worden dat de planeet zonder de mens prima kan overleven, het omgekeerde kan niet. Antropogene definities zijn in principe niet sluitend en leiden tot oeverloze discussies waarin telkens deelproblemen aan de orde komen, wellicht zelfs (deels) opgelost, terwijl het grote geheel achter de horizon blijft. Helaas zien we te vaak de trend dat deelproblemen opgelost worden maar dat de duurzaamheid achteruit gaat.
In het kader van dit artikel komen we alvast tot de belangrijke conclusie dat burgers zich in het algemeen beter bewust moeten worden van de beperktheid van hun vermogen het milieu ongerept te laten. En laten we ook niet vergeten dat ook de intense veehouderij bijdraagt aan de antropogene milieubelasting.
Over tijdschalen
Het element duurzaamheid impliceert ook iets van een tijdschaal. De periode die we trachten te overzien moet lang zijn, maar hoe lang? In principe oneindig lang, maar dat is een onpraktische keuze. Omdat het gaat om antropogene invloeden op het ecosysteem, heeft het zin om te denken in termen van enkele tientallen generaties, of honderden jaren. Het gaat dus over lange-termijn beleid. Kort genoeg om ons niet over non-antropogene veranderingen, zoals het aanbreken van een nieuwe ijstijd, het hoofd te hoeven breken, maar lang vergeleken met een kabinetsperiode.
Er is nog een andere tijdschaal voor duurzaamheid, namelijk die van de snelheid waarmee het ecosysteem kan regeneren in verhouding tot het tempo waarin wij de ecovoorraden gebruiken.
Is er koppeling tussen bevolking en beslag op ecovoorraden?
Ja, natuurlijk en kwantitatief hangt de mate van koppeling af van de manier waarmee de bevolking met het milieu omgaat. Dit brengt ons tot de kernvraag: in welke mate we onze economie en het beslag dat die op onze ecovoorraden legt kunnen ontkoppelen. En, voor zover dat niet volledig lukt, kunnen we de schade meten en zijn we bewust bereid de risico’s van deze schade te accepteren? In de ogen van de gemiddelde burger, en dus van de gemiddelde politicus, is dat ontkoppelen een vrome wens. Vaak hoort men zeggen, helaas ook in kringen van beleidsmakers, dat ontkoppeling technische mogelijk moet zijn (“Ik heb een heilig vertrouwen in de technologie”). Daarbij worden ter illustratie voorbeelden aangehaald waar technologie processen en producten zuiniger heeft kunnen maken. Het argument is echter principieel onjuist: het is tegen een van de fundamentele natuurwetten, de tweede hoofdwet van de thermodynamica. Er moet altijd een ecologische prijs voor onze economie betaald worden en, des te intenser die economie, des te hoger die ecologische prijs.
Daartoe een kleine uitweiding over de natuurwetenschappelijke achtergrond.
Koppelingen natuurwetenschappelijk bekeken.
De natuur rondom ons zit vol met koppelingen waarvan we ons vaak niet bewust zijn. Een biologisch voorbeeld is dat er geen vlinders zijn zonder rupsen. Toch zul je de mensen de kost geven die de rupsen in hun tuin bestrijden en dan klagen dat er zo weinig vlinders zin. En wie is zich ervan bewust dat het feit dat er twee geslachten zijn direct gekoppeld is aan de sterfelijkheid van het individu? Een koe kan niet groeien en melk geven zonder ook mest te produceren. Wie durft te beweren dat hij die twee zaken technologisch kan ontkoppelen mist zijn boerenverstand.
DE centrale vraag bij het analyseren van het beslag dat onze economie legt op de ecovoorraden is de basisregel dat voor eindige hoeveelheden hiervan geldt: “op is op”. Ontkoppeling tussen economie en beslag op ecovoorraden is alleen mogelijk als we de gebruikte voorraden voor 100% kunnen hergebruiken en dat is nu juist wat principieel niet kan zonder weer extra beslag op de ecovoorraden te leggen. In een vorig artikel in dit tijdschrift 2 werd deze tweede hoofdwet uitgelegd en met voorbeelden geïllustreerd. De wet zegt dat we geen perpetuum mobile van de tweede soort kunnen maken, dat is een technologie ontwikkelen waarbij warmte volledig in arbeid wordt omgezet zonder energie en ecogrondstoffen te gebruiken, of gebruikte metalen terug te brengen in de staat van de zuivere elementen, of met zware metalen verontreinigd water in zuiver water en zuivere metalen te scheiden. Je kunt geen afvalproducten “opwaarderen” tot de oorspronkelijke grondstoffen zonder dat dat energie en extra ecogrondstoffen kost. Technologie kan dus wel een beetje helpen de schade te beperken (zuiniger auto’s) maar de economie kan niet zonder die grondstoffen, omdat we niet alles kunnen hergebruiken. Er bestaat principieel geen “cradle to cradle” procedure met een ecologisch gesloten kringloop. Ontkoppelen lukt alleen voor langzame biologische processen, waarbij hergebruik volledig op rekening van zonne-energie kan komen. Maar dat appelleert niet aan de moderne westerse mens. Dit harde feit vastgesteld hebbende, is de volgende stap een niet-antropogene maat te vinden voor de mate van verbruik van ecogrondstoffen.
De ecologische voetafdruk.
Dit is op het moment de meest praktische maat. Deze beschrijft het oppervlak dat je nodig hebt om al je levensbehoeften (eten, drinken, afval hergebruiken,….) te verrichten. Je kunt hem uitrekenen per land, per persoon, per proces en per product. Het begrip wordt in het artikel van Juffermans in dit nummer3 uitgelegd; hij noemt dat de mondiale voetafdruk. Bij mij is de mondiale voetafdruk die van de hele aarde. Een psychologisch voordeel van net begrip ecologische voetafdruk is dat hij ook figuurlijk wat betekent. Je kunt je iets voorstellen bij een persoon die op te grote ecologische voet leeft: iemand met een of meer grote huizen met airconditioning, telkens nieuwe dure auto’s, paarden, en die ook nog vele vliegreizen maakt. Zoiets als Al Gore. Het begrip ecologische voetafdruk is niet volmaakt, maar erg fout is het evenmin. Wat er niet in zit, bijvoorbeeld, is de mate van toxiciteit van afvalproducten. Delfstoffen zijn ook nog niet goed verdisconteerd. Maar bij gebrek aan iets beters kunnen we er al veel van leren. De voetafdruk is tenminste beter dan de talrijke indicatoren die zich op de drie p’s baseren, zoals het Planbureau nu gaat doen. Zulke indicatoren gaan over prioriteiten in de verdeling van geld dat we niet hadden moeten verdienen.
Wat komt eruit? Om de aarde in zijn geheel echt duurzaam te houden mag iedere bewoner 1.8 ha gebruiken. In werkelijkheid is dat 2.2 ha. Dus globaal gezien is het beslag op de ecovoorraden al ruim 20% te hoog. De voetafdruk zegt niets over wat er dan misgaat, maar je kunt je voorstellen dat de opwarming van de aarde er een van is. Het is niet de enige, tekorten in schoon water en areaal zijn andere. Het ziet er wereldwijd niet naar uit dat hier binnenkort verbetering in komt, gegeven de opkomst van snelgroeiende mega-economieën zoals die van China. De voetafdruk per persoon is zeer hoog in de Golfstaten (alles moet worden ingevlogen) en in de V.S. (9.6 ha per persoon, als gevolg van de gemiddeld hoog-consumptieve levensstandaard), maar laag in vele ontwikkelingslanden. Maar laten we de hand in eigen boezem steken. Voor Nederland is hij 4.4 ha per persoon, dus een factor 2.4 te hoog, vergeleken met hetgeen voor echte duurzaamheid geboden is. We praten dus echt niet over een paar procent. En, als de berekening van de voetafdruk wordt uitgebreid door er bijvoorbeeld de toxiciteit van afvalproducten mede in op te nemen, dan wordt deze factor stellig nog hoger. Laten we ook vaststellen dat deze harde constatering apolitiek is; we hebben niets te vinden, het is een feit. Wat we er aan doen is wél een kwestie van politiek; dat slaat zelfs op de struisvogeloptie om er maar helemaal niets aan te doen.
Hoe verder met de bevolkingspolitiek?
In dit artikel beperk ik mij tot Nederland. Gezocht moet worden naar middelen om de voetafdruk VNed van ons land met een factor 2.4 te verlagen. Momenteel bedraagt dieVNed = Vp x N als Vp de voetafdruk per persoon is (4.4 dus momenteel) en N het aantal inwoners (ruim 16 miljoen). Dat product kan naar beneden als óf de voetafdruk per persoon óf N omlaag gaat. Liefst allebei. Persoonlijk denk ik niet dat er van dat eerste genoeg te verwachten valt; we zijn te veel verwend met onze hoge levensstandaard, onze goede gezondheidszorg enz. Er zijn zeker individuele voorbeelden te vinden van mensen met een idealistische ecobewuste levensstijl maar ik verwacht niet dat aldus een factor 2.4 bereikt kan worden. Dus zal het meeste moeten komen van vermindering van N. Voorlopig is dat nog een taboe, maar het kan geen kwaad zich eens een voorstelling te maken van Nederland waarin slechts 6.6. miljoen mensen wonen, maar waarin alle huidige verworvenheden duurzaam overeind blijven. Econominderen helpt zeer zeker ook om VNed te verminderen, al was het alleen maar om de groei tenminste tot staan te brengen. Zelfs dat is al moeilijk omdat steeds armere ecovoorraden moeten worden aangesproken, waarvan de winning progressief meer ecovoorraden en energie kost. In eenvoudig Nederlands, het in stand houden van economische groei in een wereld die al verre van duurzaam is, is dermate kunstmatig dat het hele economische metabolisme jaarlijks moet versnellen, waarmee de duurzaamheid navenant verder afneemt.
Slotopmerkingen.
De reikwijdte van de het bovenbehandelde is natuurlijk veel breder. Onder andere zal dit naar voren komen bij het uitwerken van de vraag hoe een en ander tot stand te brengen, bij vragen over verdeling van de beschikbare ecovoorraden (arm en rijk), bij het doen van politieke en idealistische toezeggingen (zoals de Rio verklaring van de rechten van de mens, waarin gesteld wordt dat iedereen recht heeft op duurzame ontwikkeling), de mythe dat je meer economische groei nodig hebt om milieuproblemen te bestrijden ( je moet juist econominderen) en de ingeslepen gewoonte om alles in geld uit te drukken (ecovoorraden zijn veel waardevoller en niet onderhevig aan inflatie. Is het de lezer opgevallen dat het woord “geld” slechts eenmaal in dit artikel voorkwam?). Ik teken ook nog aan, dat bij het nadenken over immigratie we de voorkeur moeten geven aan mensen met een lage voetafdruk.
De voornaamste doelstelling van dit artikel is het leveren van een bijdrage tot de bewustwording van feiten achter ficties.
  1. Nederland en een duurzame wereld: armoede, klimaat en biodiversiteit. Tweede Duurzaamheidverkenning. RIVM (2007).
  2. J.Lyklema, Echte Duurzaamheid, een Natuurwetenschappelijke Aanpak. Civis Mundi 41 (2002) 154.
  3. Artikel Juffermans in dit nummer.