8 mei 2010

De verbreding en verdieping van de duurzaamheidsdiscussie

Bob Goudzwaard in Civis Mundi van april 2008

De gangbare nationale en internationale discussie over duurzame ontwikkeling kenmerkt zich nog steeds door een opvallend beperkte bandbreedte. Duidelijke samenhangen met het wereldarmoede-vraagstuk en het migratievraagstuk worden zelden onderkend, en ook ontbreken vaak alle verwijzingen naar de problematiek van de groeiende wereldbevolking.
Een frappant voorbeeld daarvan is het gezaghebbende Britse rapport uit 2006 over klimaatverandering, de Stern Review. Dit rapport bevat tal van – overigens uitstekende – voorstellen over de opvoering van zowel de carbon-efficiency (de mate van gebruik van fossiele brandstoffen) als de energie- efficiency (de hoeveelheid gebruikte energie per geproduceerd of geconsumeerd product), maar vermijdt elke discussie over de snelheid van de industriële groei of de bevolkingsgroei. Kennelijk niet omdat het rapport die elementen bewust over het hoofd ziet, maar veeleer omdat ze die voor het bereiken van goede resultaten niet nodig acht. In de executive summary van het rapport wordt weliswaar eerst vermeld :

Climate change presents very serious global risks the greatest and widest ranging market failure ever seen…
Maar daarna klinkt het:
Tackling Climate Change is the pro-growth strategy for the longer term. And it can be done in a way that does not cap the aspirations for growth of rich or poor countries.1
Opvallend is deze uitspraak wel. De groei-aspiraties van de rijke landen worden geheel en al ontzien. Zelfs valt de term “pro-growth strategy “- alsof er altijd nog wel een demografisch en industrieel groeipatroon te vinden zal zijn met een voldoende mate van klimaatbeheersing. Verklaart dit wellicht dat zowel Tony Blair als Balkenende de conclusies van het rapport zo gemakkelijk mee voor hun rekening namen? Hoe dit ook zij: er bestaat kennelijk een sterke gehechtheid in onze samenleving aan het a priori zekerstellen van een voortgaande economische groei. En dat vergemakkelijkt de maatschappelijke discussie over thema’s als klimaatverandering zeker niet. Kennelijk heeft de discussie over duurzaamheid dus niet alleen een verbreding, maar ook een verdieping nodig.
Voordat ik poog in dit artikel daar nader op in te gaan wil ik eerst een bescheiden bijdrage leveren aan de noodzakelijke verbreding van de duurzaamheidsdiscussie, met name, en mede op verzoek van de hoofdredacteur door de problematiek van de snelle mondiale bevolkingsgroei expliciet in de beschouwingen te betrekken. Hoe verhoudt zich de invloed van die groei naast de invloeden vanuit de industriële groei op de steeds nijpender wordende wereldwijde armoede – en milieuproblematiek?
Klassieke wijsheid
Klassieke economisten zoals Thomas Malthus en John Stuart Mill hadden over die vraag al een vrij uitgesproken oordeel.2 Voor onze discussie is met name de positie interessant die de economist John Stuart Mill al in 1848 innam. In zijn keuze voor een op langere termijn stationaire situatie in de economieën van de rijkere landen, de zgn stationary state, sluit hij namelijk direct aan bij Thomas Malthus : “The publication of mr Malhus Essay is the era from which better views of this subject (het onderwerp van de bevolkingsgroei) must be dated”3. Maar bovendien bakent hij anders dan Malthus ook een duidelijk positief toekomstbeeld af op basis van het ontbreken van zowel een voortgaande bevolkinggroei als van een onbegrensde stijging van de materiële levensstandaard. Zo wijst hij uitdrukkelijk die vorm van economische vooruitgang af “which excites the congratulations of ordinary politicians,the mere increase of production and accumulation”.4 Op die basis komt hij tot zijn belangrijke conclusie:
“ If the earth must lose that great portion of its pleasantness which its owes to things, that the unlimited increase of wealth and population would extirpate from it for the mere purpose of enabling it to support a larger, but not a better or happier population, I sincerely hope, for the sake of posterity, that they will be content to be stationary ,long before necessity compels them to it.”5
Boeiend is het te zien hoe Mill niet alleen de betekenis van een voortgaande groei relativeert, maar bovendien voorziet dat ook externe omstandigheden (hij spreekt immers van een dwingende noodzakelijkheid) een samenleving kunnen verplichten de weg naar een economie van het genoeg en van een genoegzaam bevolkingspeil in te slaan. Maar dat laat nog wel de vraag open, hoe die externe dwang er uitziet, en hoe die nu, mede met het oog op een voldoende welvaartsspreiding, vertaald zou kunnen worden naar een passende beperking van de bevolkingsgroei en/of de industriële groei. Daartoe volg ik eerst een kwantitatieve, en daarna een meer kwalitatieve benadering.
Een kwantitatieve benadering
Onder de externe dwang valt zeker het element van de dreigende verdere opwarming van de aarde die nauw samenhangt met het toenemend gebruik van fossiele brandstoffen. Per inwoner hebben echter de rijke landen, niet de arme, tot nu toe de grootste uitstoot van broeikasgassen. Per inwoner bedraagt die in de VS 20,6 ton per jaar, in Nederland 8,7 ton. China scoort met zijn 3,8 ton per inwoner dan nog niet eens zo slecht.6 Maar tengevolge van China’s enorme bevolkingsvolume weerhoudt dat betrekkelijk lage uitstootcijfer per capita China er niet van nu al de lijst van de grootste broeikas-uitstoters aan te voeren.
Dit roept echter tegelijkertijd de vraag op wat in de huidige wereldsituatie voorrang dient te hebben . Het blijven toekennen van het primaat aan verdere terugdringing van de wereldarmoede vergt immers een extra beslag op het milieu en een grotere inzet van grondstoffen, wat de grenzen van wat de wereld energetisch en ecologisch aan kan fundamenteel overschrijdt. Dat lijkt alleen nog maar in de hand te houden wanneer wereldwijd zou worden besloten tot een min of meer geforceerde terugdringing van de wereldbevolkingsgroei. Of is dit toch een te haastige conclusie?
In de verzamelstudie Van Grenzen weten, aanzetten tot een nieuw denken over duurzaamheid7 geeft prof Charles Vlek een interessante berekening weer van onduurzame trends in de menselijke productie en consumptie . Zich baserend op enkele berekeningen van Corson geldt namelijk, dat “tussen 1950 en 1990 de wereldbevolking meer dan verdubbeld is, het waterverbruik verdrievoudigde. en het energieverbruik vervijfvoudigde. In dezelfde periode groeide de industriële productie zevenvoudig, werd het gebruik van kunstmeststoffen tien keer zo groot, en steeg de mondiale productie van organische chemicaliën – belangrijke bronnen van lucht-en watervervuiling – tot het zeventigvoudige”. Zijn samenvattende conclusie is dat ”gemiddeld tussen 1950 en 1990 een verdrievoudiging van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen per persoon plaats vond, (welke) groei ,tezamen met een verdubbeling van de menselijke wereldbevolking, resulteerde in ruwweg een zesvoudige toename van de menselijke inwerking op het mondiale milieu“8. Een ogenblik aannemend, dat deze onduurzame trends zich na 1990 niet substantieel gewijzigd hebben – zoals het International Panel on Climate Change dat nog onlangs heeft bevestigd – , volgt uit deze berekening allereerst dat het van weinig ernst getuigt om de gezamenlijke invloeden van de wereldbevolkingsgroei en de wereldwijde industriële groei op de nog bestaande voorraden van milieu en grondstoffen min of meer tegen elkaar uit te spelen, als zou het bij eventuele noodzakelijke beperkingen om een keuze tussen  beide gaan. Evenmin gaat het zo gezien aan, om – zoals het Stern rapport doet – deze gezamenlijke invloed te negeren. Geen twijfel is er over mogelijk dat de beoogde fiscale maatregelen en technologische innovaties onvoldoende zullen opwegen tegen de impact van deze enorme dynamiek.
De invloed, die de groei van het BNP en de bevolkingsgroei tezamen uitoefenen op de opwarming van de aarde kan worden verduidelijkt aan de hand van de zgn Kaya identiteit. In deze formule worden de oorzaken van een procentueel hogere uitstoot van kooldioxide in vier factoren worden opgespitst: de factor van de bevolkingsgroei; die van de hogere productie en consumptie per hoofd van de bevolking; de factor van het energieverbruik per eenheid geproduceerd en geconsumeerd product; en tenslotte de factor van het gebruik van fossiele brandstoffen per eenheid gebruikte energie9. Tabel 1 geeft daarover wat nadere berekeningen (data uit het Stern-rapport, Ch 7.3, periode 1992 –2002):
TABEL 1
% CO2
growth
=
% pop.
growth
+
% GDP
per capita
+
% energy
ntensity
+
% carbon
intensity
UK
0.2%
=
0.2%
+
2.4%
2.3%
1%
US
1.4%
=
1.2%
+
1.8%
+
1.5%
+
0%
China
3.7%
=
0.9%
+
8.5%
6.4%
0.5%
EU
0,2%
=
0,3%
+
1,8%
1,2%
0,7%
World
1,4%
=
1,4%
+
1,9%
1,7%
0,1%
Uit deze tabel blijkt dat in de tienjarige verslagperiode de uitstoot van carbondioxide wereldwijd met 1,4% gestegen is. Maar ook dat de in die decade wereldwijd gerealiseerde verbetering van de energie-efficientie (1,7%) en van de efficientie in de omgang met fossiele brandstoffen (de zgn carbonefficiency) (0,1%) tezamen niet hebben opgewogen tegen de stuwkracht van de bevolkingsgroei (1,4%) en de groei van de productie (1,9%, in GDP gemeten). Regionaal zijn de verschillen nog markanter. De Verenigde Staten realiseerden in de verslagperiode geen enkele vermindering van de intensiteit van hun gebruik van fossiele brandstoffen, terwijl China in dezelfde periode al een aanmerkelijk reductie van hun energieverbruik per product bewerkstelligde; zij het dat ook daar de vermindering van het energieverbruik per product (6.4%) de invloed van de aanzienlijke productiegroei per hoofd (8.5%) niet kon “goedmaken”.

In de discussie over een verdere verbetering van de koolstofefficientie wordt door velen veel waarde gehecht aan de opkomst van bio-brandstoffen. Zou dat een wezenlijk ander plaatje kunnen opleveren? Ook hier is helaas van een gedeeltelijke mythevorming sprake. Het telen van meer bio-producten vermindert op zich inderdaad het kooldioxide- gehalte in de atmosfeer. Maar als de gehele levenscyclus van landinrichting tot aan consumptie in acht wordt genomen wordt deze beperkte besparing meer dan gecompenseerd door de invloeden van ontbossing, verbranding, en de verbouw zelf .“Every ton of palm oil generates 33 tons of carbon dioxine emissions – 10 times more than petroleum“10

Wat de relatieve invloed van de bevolkingsgroei op de gehele problematiek betreft kan allereerst worden gesteld, dat deze nu en in de komende decades aanzienlijk hoog is.Per jaar komen er op de wereld in totaal 70 miljoen mensen bij .Volgens The 2006 Revision van de VN zal de wereldbevolking nog groeien van 6,7 miljard nu naar 9,2 miljoen over 43 jaar11. Maar het einde van deze groei komt wel in zicht; vanaf 2075 zal volgens deze vooruitzichten de totale wereldbevolking krimpen. “The reasons for lower fertility are varied, but most are related to developing countries economic growth and human development“12. Sinds 1960 zijn de geboortecijfers in vrijwel alle ontwikkelingslanden sterk gedaald,met uitzondering van SubSahara Afrika en het Midden Oosten.13 “In 1950 was er geen enkel land ter wereld met een vruchtbaarheid duurzaam onder vervangingsniveau. Nu heeft een derde van alle landen van de wereld dit, sommige al enkele decennia”14.

Sommige aanzetten tot groeivermindering zijn dan ook al zichtbaar.

Naar het zich laat aanzien, zal dus op langere termijn de invloed van de wereldbevolkingsgroei op de uitstoot van broeikasgassen verhoudingsgewijs afnemen, terwijl waarschijnlijk van een relatief toenemende invloed van de productie en consumptie per hoofd van de wereldbevolking sprake zal zijn.
Kwalitatieve overwegingen
Uit de bovenstaande empirische gegevens blijkt, dat de component van de voortgaande economische groei een niet weg te denken oorzaak is van de toenemende milieuproblematiek in het algemeen en van de versnelde klimaatverandering in het bijzonder. Maar waarom wordt die rol ,naast die van de bevolkingsdruk, dan toch zo weinig bediscussieerd of zelfs, zoals in het gezaghebbende Stern rapport in feite weggetoverd? Bestaat er wellicht een soort taboe rond deze thematiek in de moderne westerse samenleving?

Dominique Bourg van de Universiteit van Lausanne is een van de weinige wetenschappers die serieus op deze vragen ingaat. “We zullen ons beschavingsmodel ter discussie moeten stellen.. Onze maatschappij is gebaseerd op het verwerven van zoveel mogelijk individuele voordelen. Een samenleving dus waarin iedereen onbelemmerd kan consumeren en produceren. Maar die consumptie heeft geleid tot een explosie van materiële goederen…Die blijkt nu te botsen met het behoud van andere waardevolle “goederen”: een stabiel klimaat, een gezonde natuur, schoon drinkwater”15.

Opmerkingen als deze maken allereerst duidelijk, waarom rond dit thema inderdaad een soort taboe is ontstaan. De discussie rond de plaats van onze economische groei raakt kennelijk een uiterst gevoelige snaar van ons gehele beschavingsmodel en van het huidige globaliseringspatroon, en van de verankering van beide in het westers vooruitgangsgeloof. Dat willen we niet aan twijfel onderhevig maken.16 De nuchterheid en relativiteit van een John Stuart Mill is ons totaal vreemd geworden.

Maar er is uit hoofde van dit citaat meer te zeggen. Want als en voorzover in de moderne samenleving van een zekere fixatie op groeidoelstellingen sprake is, gaat dat ook welhaast vanzelfsprekend gepaard met een neiging tot verwaarlozing van groeigerelateerde neveneffecten of grensoverschrijdingen.17 Die effecten zullen in een moderne samenleving dan vaak met tijdelijke tegenslagen of met technologisch te overwinnen barrières worden geassocieerd.18 Zo gezien dient in de rijkere landen met name de illusie te worden doorbroken van toenemend gemeenschappelijk geluk door toedoen van meer economische groei. Er lijkt aan welzijn meer te winnen op basis van een economisch toegroeien naar materiële verzadiging.
Beleidsoverwegingen
1. De rijke landen, niet de arme, hebben de grootste uitstoot van broeikasgassen per inwoner. Alleen al om deze reden hoort de problematiek van verrijking en verarming in de wereld direct thuis in alle discussies over klimaatverandering en het voorkomen van verdere milieuschaden.
2. Een versterkte economische groei in de armere landen is niet alleen nauw gecorreleerd met zowel een vermindering van de aldaar bestaande armoede, maar ook ,op termijn, met een vermindering van de aldaar bestaande bevolkingsgroei. Dit impliceert dat bestrijding van de wereldarmoede, ook wanneer die met een productieverhoging in armere landen gepaard gaat, per saldo op termijn tot verminderd totaal beslag op milieu en grondstoffenvoorraden zal kunnen leiden.
3. Zowel de koolstof-efficientie als de energie-efficientie van de wereldproductie (industrieel en agrarisch) kan nog aanmerkelijk worden verbeterd, en dient ook wereldwijd sterk te worden gestimuleerd. Het is echter een illusie te menen dat de positieve effecten hiervan op het mondiale milieu- en energiegebruik voldoende zullen zijn om de negatieve effecten van de enorme stuwkracht van een voortgaande materiële productiegroei en van de mondiale bevolkingsgroei blijvend te neutraliseren.
4. Hieruit volgt, dat bij de handhaving van het dubbelprimaat van een terugdringing van de wereldarmoede enerzijds, en van het blijven binnen de grenzen van een verantwoord mondiaal milieu- en klimaatbeheer en een overeenkomstig energiegebruik anderzijds, het met name de verdere uitloop van de materiële industriële groei in de al rijke landen is, die onverbiddelijk in kritische zin aan de orde moet worden gesteld. Niet minder dan drie elementen verplichten ons daartoe:
  1. de grote invloed, die ondanks alle vormen van energiebesparing en schonere technieken van een verdere verhoging van de productie en consumptie zal blijven uitgaan op het wereldmilieu;
  2. de erkenning dat er in toenemende mate een causaal verband bestaat tussen verrijking hier en verarming elders in de wereld, met name ook door de prijsopdrijvende werking van onze grotere vraag naar grondstoffen en energie; en
  3. de waarneming, dat zonder een vermindering van de armoede elders ook de bevolkingsstijging aldaar geen substantiële vermindering zal ondergaan.
5. Ten aanzien van de bevolkingsgroei kunnen afremmende – fiscale -maatregelen zeker wel een aanvullende bijdrage leveren. Maar de recente lotgevallen van China tonen overduidelijk aan, dat de combinatie van een sterke industriële groei en een geforceerde terugdringing van de bevolkingsgroei zeker geen win-win situatie oplevert voor een verantwoord milieubeheer. In de lijst van de 10 meest vervuilende mega- cities in de wereld heeft China er nu al vijf. Bovendien loopt de inkomensongelijkheid in China snel op. Indirecte bevolkingspolitiek via armoedevermindering zou ook voor China op termijn wel eens de beste ecologische uitweg kunnen zijn.
Mijn slotconclusie is, dat de weg naar een duurzame wereldsamenleving staat en valt met een toenemende economische consumptieve zelfonthouding in de reeds rijke landen, die gepaard moet gaan met aanzienlijke overdrachten van het vrijkomende kapitaal en kennis aan armere landen. Daardoor wordt niet alleen een direct verminderd beslag op milieu en grondstoffen gerealiseerd, maar ook indirect meegewerkt aan een verdere bevolkingsafremming in de armere landen.
Bovendien zullen de migratiestromen daardoor aanmerkelijk kunnen verminderen.
  1. The Stern Review, The economics of climate change. Oct 2006. Executive Summary, p 2.
  2. Buiten de kring van de economisten is die van de filosofen zeker zo interessant. In een van zijn boeiendste boeken, Das Neue Mittelalter,Betrachtungen über das Schicksal Russlands und Europas, laakt Nicolai Berdjajew bijvoorbeeld het streven naar limietloze vooruitgang dat zowel het Kapitalisme als het Kommunisme kenmerkt. Daarbij bepleit hij zowel ten aanzien van de industriële- als de bevolkingsgroei een uitdrukkelijke matiging. N Bedjajew, op cit, Tübingen zj , Otto Reichl Verlag, p 40.
  3. John Stuart Mill, Principles of Political Economy, London 1848,Book IV, chapter VI, par 1.
  4. ”.Vergelijk zijn uitspraak “ It is only in the backward countries of the world that increased production is still an important object “. John Stuart Mill, op.cit, par 2
  5. Idem, par 2. Iets eerder vergunt John S Mill ons een blik in de gronden van zijn afkeer van een limietloos voortgaande “progressive state”: “ I confess I am not charmed with the ideal of life held out by those who think that the normal state of human beings is that of struggling to get on; that the trampling, crushing, elbowing, and treading on each other’s heels ..are the most desirable lot of human kind “ Zie Pelican Classics, Mill ,ed Donald Winch,,1970, p 114.
  6. Tabel NRC 24 november par 5.
  7. Koo van der Wal en Bob Goudzwaard (red), Van Grenzen Weten, aanzetten tot een nieuw denken over duurzaamheid, uitgave Damon Budel 2006.
  8. Charles Vlek c.s, Duurzamer consumeren, een economische analyse, in : Van Grenzen weten (op cit), blz 123 v.
  9. De formule zelf luidt als volgt:
    CO2 emissions = population   x    GDP     x   energy-use x CO2 emissions
    population         GDP        energy-use
    Dit kan ook als volgt worden gelezen:
    %CO2 growth   =   % pop.growth  +  % GDP per capita  +  % energy-intensity  +  % carbon-intensity
  10. Eric Holtz-Giménez, Exploding the biofuel myths, in: Le Monde diplomatique, 10 july 2007.
  11. aldus geciteerd door Dick van Eck in zijn artikel “De geboortes zullen dalen”in de Wetenschapsbijlage van de NRC ,16 juni 2007.
  12. The World Bank Group, Beyond Economic growth, meeting challenges of global development, Ch III.
  13. The world Bank. Op cit, Ch III, p 1.
  14. NRC, 16 juni 2007
  15. geciteerd in de NRC van 25 november 2007
  16. Zie hiervoor nader : Bob Goudzwaard, The modern roots of Economic Globalisation, in: Julio de Santa Ana et.al, Beyond Idealism, A Way Ahead for Ecumenical Social Ethics , Grand Rapids 2006, p 91-124
  17. Zie hiervoor nader: Koo van der Wal en Bob Goudzwaard, Inleiding en Uitleiding van : Van Grenzen Weten, op.cit, blz 2v, 220v.
  18. Bob Goudzwaard, Grenzen en Paradoxen, in Van Grenzen weten, op.cit, blz 79-97.