De politiek lijkt in beweging te komen
Onze stichting zet zich in voor een krimp van de Nederlandse bevolking om verschillende redenen: woningnood, ruimtegebrek, natuurverlies, luchtvervuiling, overbelasting van wegen en de dreiging van landverlies en verzilting door zeespiegelstijging. Land dat we nodig hebben om onze bevolking te voeden, op basis van een gezonde agrarische industrie.
Eén krimpscenario
In 2018 sprongen we verheugd op toen de motie Dijkhof door het parlement werd aangenomen. Het kabinet werd verzocht om de verwachte bevolkingsontwikkeling in verschillende scenario’s in kaart te brengen en daarbij aan te laten geven welke beleidskeuzes er mogelijk waren.
Een onderzoek ging van start, en tweeëneenhalf jaar later verscheen het gevraagde eindrapport van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De scenario’s werden beschreven in de vorm van acht ‘bevolkingsvarianten’, waarbij er slechts één een krimpsituatie liet zien. Voorwaarden daarvoor zijn dat we de komende dertig jaar een laag migratiesaldo, een laag kindertal en een niet al te hoge levensverwachting zullen hebben. Dan zijn we in 2050 met zo’n 300.000 mensen minder dan nu. Een laag kindertal hebben we al, met gemiddeld minder dan 1,8 kind per vrouw. Dat zou nog wat omlaag kunnen, bijvoorbeeld door het krijgen van meer dan twee kinderen financieel te ontmoedigen. Levensverwachting moeten we afwachten. Als het om winst aan gezonde levensjaren gaat, dan zal niemand daartegen zijn. Blijft de knop van het migratiesaldo o aan te draaien: liefst een negatief getal: meer mensen eruit dan erin.
Medio 2022 zond minister van Gennip van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief naar de Tweede Kamer over de verdere voortgang en kondigde de instelling van een staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 aan. De staatscommissie is gevraagd advies uit te brengen over scenario’s, mogelijke beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen. Begin 2024 zal het kabinet met een beleidsreactie komen op het advies.
Vijfeneenhalf jaar verspild
Wat moeten we hiervan vinden? In feite is de opdracht aan de staatscommissie een herhaling van het verzoek dat Dijkhoff c.s. in 2018 aan het kabinet deden. Ten tweede zijn we, als het kabinet met een reactie denkt te komen, vijfeneenhalf jaar verder. Vijfeneenhalf jaar, waarin niets aan bevolkingspolitiek zal zijn gedaan, behalve de ontwikkelingen maar op hun beloop laten. Ten derde is er nergens aandacht voor de milieuschade die het gevolg is van bevolkingsdruk. Ten vierde lijkt het er verdacht veel op dat het NIDI/CBS-onderzoek en nu weer de instelling van een staatscommissie bedoeld zijn als bliksemafleider om het controversiële onderwerp bevolkingspolitiek niet ter sprake te hoeven brengen, met het excuus: ‘laten we eerst de resultaten van het onderzoek dan wel het advies afwachten’.
Kampioenen van de krimp?
Maar de wal keert het schip. Dit voorjaar gooit als eerste Rits de Boer, inspecteur-generaal van de Nederlandse Arbeidsinspectie, de knuppel in het hoenderhok. Hij vraagt zich af of er in Nederland wel plaats is voor goedkope arbeidsmigranten. Hij wordt op de voet gevolgd door minister van Volkshuisvesting Hugo de Jonge die inziet dat hij bij de doorlopende instroom van immigranten zijn huisvestingsambities never nooit zal kunnen waarmaken – nog afgezien van allerlei andere belemmeringen. Beide gezaghebbende personen pleiten in het openbaar voor krimp. Als derde meldt zich VVD-leider Mark Rutte op het partijcongres in oktober. ‘De veel te hoge asielinstroom moet substantieel omlaag’. Uit geheel onverwachte hoek komt dan ook Christen-Unieleider Gert Jan Segers met een standpunt. Segers benadrukt dat het bij immigratiebeperking niet alleen moet gaan over asielmigranten, maar vooral ook om arbeidsmigranten.
Ook het feit dat Nederlandse universiteiten overspoeld raken door studenten uit het buitenland – met kamernood en kwaliteitsverlies van onderwijs als gevolg – alarmeert de politiek. Eén op de vier studenten hoger onderwijs is inmiddels een buitenlander. Wetenschapsminister Robbert Dijkgraaf lijkt op zijn handen te zitten, ondanks klachten van universiteitsbestuurders – die overigens flink wat boter op hun hoofd hebben, want jaren lang hebben de instellingen geprofiteerd van het geld dat buitenlandse studenten en promovendi in het laatje brachten. Maar nu lijkt een kentering in te treden: drie aangenomen moties in de Kamer die om actie vragen.
Worden zij de nieuwe kampioenen van de krimp? Met de klok mee: Rits de Boer, Hugo de Jonge, Mark Rutte en Gert-Jan Segers
Beren op de weg
Er zijn genoeg beren op de weg. Internationale en Europese verdragen en afspraken. Margaritis Schinas, vicevoorzitter van de Europese Commissie, was er als de kippen bij om het vrije verkeer van personen binnen de EU als basisprincipe te verdedigen. Van hem komt ook het onzalige plan om Marokkanen, Algerijnen en Egyptenaren die in bepaalde sectoren werken makkelijker naar de EU te laten komen. Ook gaat het bij de voorstellen van voornoemde kampioenen in spe uitsluitend over asielzoekers, goedkope arbeidsmigranten en buitenlandse studenten. Kenniswerkers uit India bij ASML en ‘expats’ bij internationale bedrijven en instellingen als het Internationale Gerechtshof in Den Haag of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) in Amsterdam blijven buiten schot. Ook deze buitenlanders zoeken woonruimte, drijven de prijzen op, terwijl ze in Nederland geen lege woning achterlaten als ze zich hier vestigen.
Meer ballen tonen
Vooralsnog lijkt de politiek te willen doen waar zij voor bedoeld is: Nederlandse belangen verdedigen en je niet verschuilen achter achterhaalde overeenkomsten. We hoeven geen voorbeeld te nemen aan de Hongaarse premier Victor Orbán, maar onze mensen moeten in Europa meer ballen tonen. Verdragen die niet meer passen bij de gegroeide situatie moeten worden opgeschort of opgezegd. De wetgevende macht ligt bij onze gekozen politici en die macht moeten ze durven gebruiken, ook al schuurt dat binnen de Europese Unie.