23 april 2016

Bevolkingsreductie in de 21ste eeuw

Het staat buiten kijf dat de exponentiële groei van wereldbevolking vanaf de helft van de vorige eeuw heeft geleid tot overexploitatie van de aarde. Daaraan ligt uiteraard het consumptiegedrag van rijke landen ten grondslag.

Een betere formulering zou daarom zijn dat een sterke groei van het aantal consumenten na de oorlog tot uitputting van natuurlijke hulpbronnen heeft geleid. De bossen kunnen de uitstoot van broeikasgassen niet meer absorberen, zeeën zijn leeggevist en grondstoffen raken op. Terecht stellen ontwikkelingslanden het Westen aansprakelijk voor de klimaatcrisis. Zorgelijk is ook de inhaalslag die opkomende landen maken. Het streven naar welvaart aldaar is een nieuwe aanslag op het milieu.
Schone energie en een circulaire economie moeten verdere schade beperken. Niettemin neemt het verbruik van grondstoffen en de belasting van het milieu toe met het groeiend aantal mensen dat eiwitrijk voedsel wil nuttigen, autorijden en vliegreisjes maken.
Daartegenover staan de miljoenen mensen in Afrika en het Midden-Oosten aan wie het verdorde grondgebied onvoldoende middelen van bestaan biedt. Gebrek aan perspectief en oorlogsgeweld drijven hen op de vlucht naar het rijke Westen. Ook zij zijn gebaat met minder bevolkingsdruk, waardoor meer levensruimte ontstaat voor iedereen.
Reden te meer om wereldwijd de bevolkingstoename te beperken. Bradshaw en Brook hebben het effect van diverse maatregelen om  bevolkingsgroei te remmen doorgerekend. Als die groei doorgaat zoals nu, zijn we eind deze eeuw met ca. 10 miljard mensen, 3 miljard meer dan vandaag de dag. Als we door bevolkingspolitieke maatregelen erin zouden slagen om het huidige gemiddelde geboortecijfer (2,37 kind per vrouw) geleidelijk terug te brengen tot 1 kind in 2100, zijn we tegen die tijd met ca. 7 miljard, dus met ons huidige aantal. Versnelde globale invoering van een één-kind-politiek – waarbij al in 2045 het geboortecijfer tot 1 kind per vrouw is teruggebracht – levert ons eind deze eeuw ca. 3,5 miljard wereldburgers op (overigens wel na een piek van ca.8 miljard mensen omstreeks 2037). Daarbij is uitgegaan van een ongewijzigd sterftecijfer. Gelet op de stijgende levensverwachting zijn er dan wel wat meer mensen, maar met alle inspanningen op het gebied van verduurzaming kunnen die vermoedelijk wel met zijn allen in redelijke welstand op deze planeet leven. Dit vergt echter wel een rigoureuze ingreep in het menselijke reproductierecht.

Sympathieker en wellicht beter haalbaar is het scenario waarbij wereldwijd ongewenste zwangerschappen worden voorkomen door het beschikbaar stellen van voorbehoedsmiddelen – en vooral door iedere vrouw baas over haar voortplantingsorgaan te maken. Te vaak bevinden die zich in een positie waarbij de mannen de vrouwen hun seksuele wil opleggen. Als het voorkomen van ongewenste zwangerschappen op wereldschaal lukt, komen we uit op 7,3 miljard aardbewoners omstreeks het jaar 2100 (met een piek van ca. 8,4 miljard mensen in 2050).

Indien de wereldbevolking er niet in slaagt, haar consumptie- en vervuilingsniveau de komende decennia drastisch te beperken, blijven we met een bevolkingsoverschot zitten en zijn draconische maatregelen op het gebied van geboortebeperking nodig. We kunnen niet in aantal door blijven groeien. Veel stellen kiezen nu al voor kinderloosheid, en waar men wel nazaten wenst, zou men dit tot één of twee kinderen moeten beperken, in de hoop dat dit zowel landelijk als globaal op een gemiddeld geboortecijfer van 1 kind per vrouw uitkomt. Meer kinderen kunnen worden beschouwd als een milieudelict, zolang de ouders de ecologische voetafdruk van hun gezin niet aanzienlijk hebben teruggebracht .Die voetafdruk is te meten.

Opmerkelijk zijn de bevindingen van Bradshaw en Brook inzake vergrijzing. Zij spreken van ‘afhankelijken’ in de samenleving, dat wil zeggen mensen die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van het werk en inkomen van anderen. Die groep afhankelijken bestaat niet alleen uit vijfenzestigplussers (of aan het eind van de eeuw wellicht uit vijfenzeventigplussers), maar ook uit kinderen van onder de vijftien (vanaf die leeftijd kun je een baantje nemen). Bij een laag geboortecijfer blijkt een groeiend aantal ouderen in evenwicht te worden gehouden door een dalend aantal jongeren. Met andere woorden: de verhouding tussen het aantal afhankelijken en het aantal werkenden is in alle onderzochte scenario’s opvallend constant. Een overschot aan ouderen wordt gecompenseerd door een geringer aantal kinderen.